Het trotse vaartuig was gebroken En stierf op een barbaarse kust En daarna kwam de zee tot rust Zij had zich op de mens gewroken Alleen een jonge passagier Was door een wonder blijven leven En lag in 't donker na te beven Als een vermoeid en weerloos dier Maar in de vroege zonnestralen Verhief hij zich opnieuw als man En met het onverschrokken plan Om zelf zijn noodlot te bepalen Berooid en moederziel alleen Begon hij landinwaarts te lopen Met de geheimen van de tropen Als duizend ogen om zich heen Hij zag verscheurende insecten En vampiers, badend in een stroom Hij zag een ademende boom Met takken die zich naar hem rekten Maar bloemen zongen hem een lied En slangen likten hem de handen Hij had gereisd door vele landen Dit eiland kende hij nog niet Bedekt met zweet en felle wonden Bereikte hij een open dal Waaronder, helder als kristal De eerste avondsterren stonden En in de grazig zachte grond Hij kon zich even niet verroeren Zag hij de lokkende contouren Van een ontzaggelijke mond Het grootse vuurwerk ging beginnen Hij voelde 't gloeien van de lont De rode weelde van die mond Bedwelmde zijn intiemste zinnen En toen het wezen hem verslond Gleed met een glimlach hij naar binnen In een tel sterven en beminnen Was de bestemming die hij vond